Molen De Fortuin heeft een veel rijkere historie dan het jaartal in de gevelsteen doet vermoeden. De achtkantige stellingmolen van 1852 is een vervanging van een molen die in 1808 was omgewaaid.
De oude molen is lange tijd buiten bedrijf geweest en stond er eind jaren '60 zeer slecht bij. Na een grote restauratie in 1970/'71 is de molen weer regelmatig in bedrijf en is nu elke zaterdag te bezoeken. Op de begane grond is een winkel met ambachtelijke brood- en cakemixen.
De geschiedenis van Molen de Fortuin
Reeds sinds de middeleeuwen, zover als de archieven teruggaan, stond op de plek van de Fortuin een windkorenmolen. Dit is niet vreemd, als men bedenkt, dat een korenmolen voor een middeleeuwse stadsgemeenschap een levensnoodzaak van de eerste orde was en dat de noordwesthoek van de vesting de beste plek voor windvang was. Het was vanouds een standerdmolen, van het eerste type windmolen dus dat in de Nederlanden voor het malen van graan werd gebruikt.
Deze standerdmolen is in mei 1808 door een storm omgewaaid. Kort daarvoor, rond 1805 maalde deze molen nog 3500 schepels per jaar. Direkte herbouw was toen niet strikt noodzakelijk, want de Hattemers konden hun graan ook laten malen bij de door water aangedreven korenmolen aan de Eijerdijk, waar nu het zwembad is, of bij de Klaarwaterse windkorenmolen aan de Gelderse Dijk, waar nu de oprit naar de oude IJsselbrug zich bevindt.
Acht jaar later, in 1816, werd dan toch de huidige achtkante windmolen met twee koppels maalstenen gebouwd door de kleine, mank lopende Gerrit Jan Rankenberg uit Zalk. Deze deed de molen negen jaar later van de hand voor ƒ 9000,- aan Gerrit Geerligs en Willem de Vries. Zij hebben de molen de naam "Het Fortuin" gegeven en er tevens een pelwerk in aangebracht. In hun tijd had de molen een stenen voet van niet meer dan 2,40 meter hoog. Overigens was Geerlings, evenals zijn collega van molen De Vlijt in Wapenveld, als voorman in 1835 nauw betrokken bij de Afscheiding van -zeg maar- de Gereformeerden uit de Hervormde Kerk. In 1842 verkochten zij de molen voor ƒ 5000,- aan Klaas Roos, die deze in 1848 al weer doorverkocht aan Lubbert Lubberts voor ƒ 3000,- De molen was blijkbaar danig aan het aftakelen, wat niet alleen blijkt uit de prijsdaling. Lubberts werd namelijk door het gemeentebestuur in 1852 aangespoord om vanwege het gevaar dat de omgeving blijkbaar liep, de molen te herstellen.
Dit is mogelijk voor hem de aanleiding geweest om op 21 juli 1852 de molen voor ƒ 2300,- aan Klaas Blom Blom te verkopen. Deze kleine man (hij was kleiner dan 1,50 m.) met bruin haar en grijze ogen, was al jaren korenmolenaar en zag nu zijn kans schoon. Hij heeft de voet van de molen naar onder toe uitgebreid en de grond er omheen afgegraven. Waarschijn¬lijk zocht Blom meer efficiency, omdat het nu mogelijk werd met paard en wagen tot in de molen te rijden, te laden of te lossen en aan de andere kant er weer uit te gaan. Hij maakte wat we noemen een "doorvaart". Van deze bouwaktiviteit getuigt de jaartalsteen van 1852 die boven de ingang van de molen te vinden is. Dit jaartal slaat dus alleen op de verbouwing van de voet van de molen. De molen zelf is zoals we zagen van 1816. Sindsdien is de voet geen 2,40 meter, maar 5,25 meter hoog. Het kan zijn, dat het ontbreken van een ondertafelement en het ongelijk eindigen van de achtkantstijlen aan de onderkant van deze verbouwing het gevolg zijn. Misschien heeft Blom ook de dubbele veldkruisen voor de stevigheid in de molen laten aanbrengen. Evenals zijn voorganger kreeg hij overigens nul op het rekest om de molenromp met riet te mogen dekken: veel te brandgevaarlijk aldus het gemeentebestuur. Toen deze Klaas Blom Blom in 1887 overleed, was de molen, welke toen zoals in vorige eeuwen "Binnenmolen" werd genoemd, ƒ 4300,- waard. Zijn zoon Klaas Blom Klaas Blomzoon erfde de molen.